Op 1 december 2011 werd het alcoholslot voor grove overtreders van het maximale alcoholpromillage ingevoerd. Van juridische zijde rezen er protesten tegen de algemene strekking van het besluit. Op 23 oktober deed de Raad van State uitspraak: het opleggen van een alcoholslot is niet onevenredig zwaar voor beroepschauffeurs.
De verplichting tot het laten inbouwen van een alcoholslot indien men wil blijven rijden, wordt automatisch opgelegd als men bepaalde grenzen heeft overschreden. Voor beginnende bestuurders ligt die grens bij 1,0 promille bloedalcoholgehalte, voor ervaren bestuurders bij 1,3 promille. Daarnaast wordt het opgelegd als men binnen een bepaalde termijn driemaal betrapt is op rijden onder de invloed van alcohol, ongeacht het promillage.
Van rechterlijke zijde is geprotesteerd tegen het feit dat de verplichting door het CBR wordt opgelegd zonder dat er een rechter aan te pas komt. Eén van de redenen voor de invoering was echter juist verlichting van de werklast voor de rechterlijke macht.
Bij een tussentijdse bestandsopname op 19 augustus, bleek dat inmiddels 6673 bestuurders de verplichting opgelegd hadden gekregen. Daarvan reden er 2699 metterdaad rond met een slot. De kosten van een alcoholslot liggen rond de 4.000 euro. Bestuurders moeten dat zelf betalen, en moeten daar soms eerst voor sparen. Men kan het slot ook weigeren, maar dan wordt het rijbewijs 5 jaar ingehouden.
De wegenverkeerswet bepaalt dat een alcoholslot alleen wordt ingebouwd, en niet in vrachtauto’s of autobussen. Anders zou ook de eigenaar (het bedrijf) van die auto’s worden getroffen. Om beroepschauffeurs tijdens de looptijd van hun alcoholslotprogramma te beletten om zonder slot te rijden, wordt hun vrachtauto-rijbewijs voor ten minste 24 maanden ongeldig verklaard.
Voor beroepschauffeurs betekent die ongeldig verklaring van hun “beroepsdiploma” veelal het verlies van hun baan. Volgens de chauffeurs, maar ook volgens diverse juristen en rechters een te zware straf. Zij tekenden hoger beroep aan.
Op 23 oktober deed de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak. De Raad is van mening dat het tijdelijke verlies van de rijbevoegdheid niet onevenredig zwaar is gelet op het doel ervan (veiliger verkeer, minder alcoholslachtoffers in het verkeer). En verder: “Expliciet is van belang geacht dat van beroepschauffeurs een bijzonder verantwoordelijkheidsgevoel mag worden verwacht . . .”
Tegen de uitspraak van de Raad van State is geen hoger beroep mogelijk.