Een verslaafde leeft afgezonderd van de cultuur van de samenleving. Hij spreekt een andere taal, en vertoont andere reacties. Omdat hij de werkelijke samenleving niet meer kent, gaat hij onmogelijke voorwaarden stellen voor afkicken.
Een verslaafde stelt andere prioriteiten dan een niet-verslaafde. In zijn leven heeft het verkrijgen en gebruiken van het middel waaraan hij verslaafd is, de hoogste prioriteit. Voor de buitenwereld is dat moeilijk te begrijpen. Je offert toch niet alles wat je hebt op voor een kortstondige roes ? Ja, zegt de verslaafde, dat doe ik wel. Niet met zoveel woorden, maar wel door zijn gedrag.
Doordat hij in een andere subcultuur leeft, redeneert en reageert een verslaafde anders dan een niet-verslaafde. Daardoor verstaan die twee elkaar niet echt meer. In feite spreken zij een verschillende taal. Daardoor kunnen zij geen goed contact meer leggen. Voor veel alledaagse zaken hebben verslaafden echter wel contact met anderen nodig. En dan ontstaan vaak de misverstanden en ruzies.
Voor de verslaafde zijn alle andere zaken ondergeschikt aan het verkrijgen en gebruiken van het verslavende middel. Daardoor vallen er bijna geen afspraken met de verslaafde te maken. Gevraagd naar zijn gebruik, ziet hij er geen been in daarover te liegen. Hij zegt al drie dagen geen druppel gedronken te hebben, maar de hulpverlener ruikt duidelijk alcohol. Hij belooft plechtig, en zeer geloofwaardig, geen heroïne meer te zullen gebruiken maar uitsluitend nog methadon; echter diezelfde avond zet hij weer een shot heroïne.
Omdat de verslaafde leeft in een roescultuur, heeft hij het contact met de alledaagse werkelijkheid verloren. Hij ziet niet meer in hoe de samenleving echt functioneert. Hij denkt eisen te kunnen stellen, en als daaraan voldaan wordt zal hij zijn leven beteren. Hij stelt voorwaarden die steevast beginnen met “als er maar . . . .”
Hij beweert te willen afkicken, maar stelt voorwaarden die vrijwel onvervulbaar zijn. Een kritische buitenstaander komt dan al gauw tot de conclusie “die man wil helemaal niet afkicken”. Hulpverleners zijn er echter om hulp te verlenen, en laten een cliënt niet zo gauw in de steek. Dus ontstaat er een slepende discussie over voorwaarden waaraan voldaan moet zijn.
De verslaafde wil afkicken, als er maar gezorgd wordt voor redelijke huisvesting. Komt die huisvesting er, dan is het weer “als ik maar heel langzaam mag afbouwen”. Van dat langzaam afbouwen komt meestal niets terecht, en dan heet het weer “als ik maar behandeld wordt voor mijn angsten en depressies”, of “als ik maar individueel behandeld wordt, als ik maar niet naar groepstherapie moet”. Het aantal voorwaarden is legio, en daardoor schuift de daadwerkelijke behandeling steeds verder de toekomst in. De verslaafde krijgt alsmaar uitstel, maar heeft voor zichzelf de geruststellende gedachte dat hij onder behandeling is.
Het stellen van voorwaarden door of namens verslaafden, heeft mede aanleiding gegeven tot het instellen van laagdrempelige methadonverstrekking, laagdrempelig nachtlogies, gebruikersruimten, enzovoorts. Alle denkbare mogelijkheden zijn er zo langzamerhand. Zelfs heroïneverstrekking aan ongeneeslijk verslaafden. Toch is het verslavingsprobleem in onze samenleving niet kleiner geworden. Men komt daardoor haast onontkoombaar tot de conclusie dat veel verslaafden eigenlijk helemaal niet willen afkicken. Zij willen het verslavende middel niet kwijt, zij willen de roes niet kwijt. Zij willen alle ellende er omheen kwijt, de criminaliteit, hun afhankelijkheid, hun ziekten en problemen. Dat de roes een wezenlijk onderdeel van de problematiek is, zien zij niet in. In hun “als-er-maar” terminologie gesproken “als er maar een schoon en niet verslavend roesmiddel was”. Helaas zijn roesmiddelen per definitie verslavend.
Preventie van verslaving moet dus niet alleen waarschuwen tegen het risico om verslaafd te raken, maar ook weerstand tegen de verleidingen van de roes opbouwen.
Dingeman Korf