Alcohol heeft de afgelopen zestig jaar ons land veroverd. Het hoofdelijk alcoholgebruik is van 1955 tot 1985 met 300 procent gestegen. De sinds 1986 gevoerde matigingsacties hebben daar met veel moeite slechts enkele procenten vanaf weten te krijgen. Drank is sinds de zeventiger jaren bijna letterlijk op elke straathoek verkrijgbaar. Reclame voor alcohol zien wij op de beeldbuis, in de pers en in het straatbeeld. Kortom, alcohol is letterlijk overal.
Door dit alles is alcohol “gewoon” geworden, een alledaagse zaak. Publiek en politici weten niet beter of alcohol is een dagelijkse begeleider in ons leven. De gedachte dat het heel vaak ook zonder alcohol kan, dat het onder diverse omstandigheden zelfs beter zou zijn om het zonder alcohol te doen, is uit het publieke bewustzijn verdrongen.
Het “gewoon” zijn van alcohol wordt ons door de alcoholreclame dagelijks voorgehouden. Alcohol als onontbeerlijke begeleider als er wat te vieren valt, van het slagen voor een opleiding tot het vieren van een jubileum. Maar ook als welverdiend slokje in meer alledaagse situaties. Het daardoor opgeroepen beeld is echter misleidend. De keerzijde van alcohol wordt niet getoond. Om het publieke beeld van alcohol realistischer te maken, ligt het dus voor de hand om in te grijpen in de reclame.
In de beleidsnota “Alcohol en Samenleving” van 1986 wordt ter vermindering van de problemen dan ook mede een aanpak van de reclame voorgesteld. Enerzijds een inhoudelijke aanpak, anderzijds ook een totaalverbod op de meest indringende vorm van die reclame, namelijk die via de ether. Het parlement gaf die mogelijkheid echter uit handen. Bij monde van de motie Janmaat-Abee kreeg de alcoholbranche de mogelijkheid om door middel van zelfregulering zijn bijdrage aan de gewenste alcoholmatiging te leveren.
De toename van de alcoholconsumptie vóór 1985, had de alcoholbranche aan economisch gewicht doen winnen. Dat versterkte de invloed van de branche op de Tweede Kamer. Door het noemen van toenemende werkloosheid of omzetverlies (= verlies aan accijnsinkomsten) wist de branche enkele malen door haar ongewenste maatregelen te voorkomen.
Bij herhaling betoogde de branche graag met de overheid te willen samenwerken bij het bestrijden van uitwassen. Maar in de praktijk bleek die samenwerking alleen bereikbaar in kleine zaken.
Rond het jaar 2000 constateerde minister Borst dat de zelfregulering geen enkele aantoonbare bijdrage aan het matigingsbeleid had geleverd. De alcoholbranche reageerde met te ontkennen dat de zelfregulering bedoeld was voor matiging. Wel ging men de vrijwillige code voor de alcoholreclame herzien.
Ook de herziene code bleek in de praktijk echter slechts gericht op kwaliteitsverbetering van de reclame. Kwaliteitsverbetering van de alcoholreclame betekent meer effect van de reclame. Meer effect betekent meer consumptie. Niet minder. Met de zelfregulering had men dus een paard van Troje binnengehaald.
De aanpak van de alcoholproblematiek door de overheid is desondanks nog vaak die van de fluwelen handschoen. Zeer recentelijk nog gedemonstreerd door het niet optreden tegen AH en CBL (zie elders in dit nummer).
Dr.ir. D.Korf