Het afgelopen jaar is de alcohol veel in het nieuws geweest. Aan de ene kant was er de discussie rond de herziening van de drank- en horecawet, rond de plannen van Volksgezondheid en rond de verlaging van de alcoholgrens in het verkeer. Aan de andere kant zagen wij in de pers een opvallend groot aantal pro-alcohol berichten. Toeval? Of een bewust PR-offensief van de branche?
De meeste berichten over een gunstig effect van matig alcoholgebruik, leden aan het bekende euvel dat de conclusies niet door de feiten gedekt werden. Heel bont maakte het afgelopen november de Telegraaf, met de krantenkop “Matig wijn drinken maakt slim”. Blijkbaar was er niemand op de redactie die uitriep : “Wacht even, zou het ook andersom kunnen zijn, dat de slimmerds kiezen voor matig alcoholgebruik”.
Wetenschappelijk onderzoek had namelijk het feit naar voren gebracht dat Japanners boven de veertig, die regelmatig wijn of saké (Japanse rijstwijn) dronken, in intelligentietesten beter scoorden dan geheelonthouders. De onderzoekers (of de krant?) trokken daaruit de overhaaste conclusie dat matig wijn drinken slim maakt.
Er zijn echter degelijke argumenten aan te voeren voor de conclusie dat het verband juist omgekeerd is. Immers, slimme mensen hebben gewoonlijk meer zelfvertrouwen. Daardoor zullen zij vaker geneigd zijn om het risico van alcoholgebruik te nemen, dan mensen met minder zelfvertrouwen. Aan de andere kant worden zij door hun slimheid beter weerhouden van overmatig gebruik dan de minder slimmen. Dommerds die beginnen met matig alcoholgebruik, lopen een groter risico om af te zakken naar fors alcoholgebruik dan slimmerds. De overgrote merderheid van de alcoholdrinkers begint als matige drinker, maar de slimmerds blijven het langst matig.
Verder wordt in genoemd krantenbericht de groep niet-drinkers ten onrechte betiteld als “geheelonthouders”. Een fout waar de alcoholbranche zich systematisch aan bezondigt. Geheelonthouders zijn mensen die geheel uit vrije wil gekozen hebben voor het niet-drinken van alcohol. Onder de niet-drinkers bevinden zich echter velen, voor wie de keuze helemaal niet zo vrij was.
In de eerste plaats vinden wij onder de niet-drinkers de ex-drinkers, voor wie het niet-drinken de enige mogelijkheid is om te overleven. Vaak hebben zij aan hun vroegere drinken leverproblemen, geheugenproblemen en dergelijke overgehouden. Verder bevinden zich onder de niet-drinkers mensen die van alcoholgebruik afzien omdat zij op voorhand al gezondheidsklachten hebben (maagklachten, lever- en nierklachten, epilepsie). Zij vermijden alcoholgebruik om hun klachten niet te doen verergeren. De totale groep van de niet-drinkers bevindt zich dus op voorhand al in een achterstandssituatie tegenover de (zeer) matige drinkers.
Eerdere krantenberichten over het effect van alcohol op hersenen en zenuwen, onder koppen als “Oudere man leert beter met glaasje op” (augustus) en “Slokje wijn tegen Alzheimer en Parkinson” (februari), vertoonden dezelfde defecten als het hierboven genoemde bericht. De conclusie vloeide niet onomstotelijk voort uit de gepresenteerde gegevens, en alle niet-drinkers werden op één hoop geveegd en vervolgens als geheelonthouders betiteld. Bovendien werd in de tekst van het bericht over Alzheimer vermeld dat het gunstige effect te danken zou zijn aan resveratrool. Een stof die al in de druiven zit. De vermelding van wijn in de kop, was dus pure misleiding.
Het enige mij bekende wetenschappelijke onderzoek waarbij geheelonthouders systematisch onderscheiden werden van andere niet-drinkers, is het Noorse onderzoek van Kjaerheim cs uit 1993. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat echte geheelonthouders op tal van terreinen een betere gezondheid genieten dan matige drinkers, en ook beter dan de andere niet-drinkers.
Over het effect van wijn op hart en bloedvaten, en over het effect op gezondheid in het algemeen, verschenen het afgelopen jaar eveneens diverse krantenberichten met pro-alcohol koppen (bijv. Beetje drinken beter dan niets drinken). Ook deze publicaties vertoonden de hiervoor beschreven manco’s.
Het biercongres tenslotte, dat het Centraal Brouwerij Kantoor (CBK) op 9 november in Den Haag organiseerde, liep uiteraard over van de loftuitingen voor gunstige effecten van bier. De berichtgeving daarover in de pers, leverde dus een hoop gratis reclame voor bier op. Maar hier was in ieder geval voor iedereen duidelijk dat de alcoholbranche de bron was van de berichten. Verstandige lezers zullen één en ander daarom met de nodige korrels zout genomen hebben.
Het biercongres werd overigens wel op een strategisch moment gehouden, juist vóór de discussie over het alcoholbeleid in de Tweede Kamer. Dat zal geen toeval geweest zijn. De alcoholbranche probeert al veertien jaar de Kamer er toe te bewegen om de plannen van Volksgezondheid af te zwakken of te torpederen. De vele berichten over positieve effecten van alcohol passen in die strategie, want zij ondermijnen het draagvlak voor maatregelen tegen alcohol.
dr.ir. Dingeman Korf