De inwoners van Nederland hebben vorig jaar gemiddeld 80,5 liter bier per persoon gedronken. Dat was minder dan in 2000, toen de consumptie nog bij 82,2 liter per inwoner lag. De daling is niet zo verwonderlijk als wij zien hoe de jeugd massaal aan de shooters en breezers gaat.
De brouwerijen hebben naar aanleiding van de cijfers meteen hun bekende klaagzang aangeheven. Het zou slecht gaan met de bierconsumptie, en daardoor dus ook met hun winstgevendheid. Daarbij vermeldden zij dat de consumptie in 1981 nog bijna 10 liter hoger lag dan in 2001, namelijk op 90,0 liter per inwoner. Ook de jaren 1999 ( 84,4 liter) en 2000 (82,2 liter) werden als referentie genoemd.
Dat er tussen 1990 en 1999 een groot aantal jaren was waarin het verbruik rond de 83 liter schommelde, hielden zij buiten beeld. Het jaar 1999 was met zijn 84,4 liter een uitschieter naar boven. Eén jaar eerder lag het hoofdelijk verbruik bijvoorbeeld op “slechts” 81 liter.
Op lange termijn bezien, is er bij de bierconsumptie sprake van een zeer licht dalende tendens. Daar kunnen de brouwerijen gemakkelijk op inspelen. Voor de volksgezondheid betekent die daling echter geen enkele reden tot juichen. Want de daling van de bierconsumptie wordt meer dan gecompenseerd door de stijging van de consumptie van wijn en mixdrinks (shooters, breezers).
De schuld voor de dalende bierconsumptie leggen bij het alcoholmatigingsbeleid van de overheid, is dan ook niet terecht. De brouwers moeten hun klachten richten tot hun collega’s in andere sectoren van de alcoholbranche. Er is voor Volksgezondheid geen enkele reden om het matigingsbeleid af te zwakken.