Ongeveer een halve eeuw geleden werd in ons land het alcoholprobleem gemedicaliseerd. De Amerikaanse psychiater Jellinek had in de jaren daarvoor alcoholverslaving als ziekteverschijnsel beschreven. Voor de verslaafden, die dus voortaan “patiënten” heetten, was dat een hele vooruitgang. Zij werden vanaf die tijd behandeld volgens medische werkwijzen.
De maatschappelijke aspecten van de alcoholproblematiek raakten hierdoor echter op de achtergrond. Medische vraagstukken moest je immers aan de medische wereld overlaten. Het alcoholvraagstuk verdween zodoende uit het blikveld van de politiek, en uit het blikveld van maatschappelijke en sociaal-culturele organisaties. Met enige overdrijving kan men stellen dat alcoholverslaving toen beschouwd ging worden als een besmetting, die bepaalde mensen trof zoals anderen getroffen werden door griep of bronchitis.
Ná 1955 schoot het alcoholgebruik in Nederland omhoog. Daardoor nam het aantal mensen met alcoholproblemen sterk toe. Het Ministerie van Volksgezondheid reageerde daarop door bestaande consultatiebureau’s voor alcoholisme uit te breiden en nieuwe te stichten. Al in de zeventiger jaren bekritiseerden sommigen dit beleid. Uitsluitend genezen van de zieken, zou het probleem nooit kunnen inperken. Het spreekwoord zegt immers al : voorkomen is beter dan genezen.
In 1986 was het zover dat het Ministerie van Volksgezondheid op alcoholgebied naast verslavingszorg ook verslavingspreventie tot zijn werkterrein maakte. De bekende alcoholmatigingscampagne van het AVP ging van start, met als slagzin “drank maakt meer kapot dan je lief is”.
Het matigingsbeleid heeft tot voor kort vrijwel uitsluitend uit de voorlichting van het AVP bestaan.
Een aanvankelijke daling van het alcoholgebruik in Nederland, kwam in 1990 tot stilstand. Het leek alsof het AVP aan dovemansoren sprak. Maar dat kwam door tegenkrachten die met een diametraal tegengestelde boodschap op dezelfde oren inspraken. De alcoholbranche had zijn reclamebudget sterk opgeschroefd. De intensivering van die reclame, deed het effect van de voorlichting teniet.
Alcoholgebruik is het resultaat van een groot aantal factoren. Het gaat niet alleen om feitenkennis. Als dat zo was, zou voorlichting veel meer effect hebben. Het is ook een zaak van sociale cultuur, van beschikbaarheid van alcohol en van individuele mentaliteit. Een matigingsbeleid met betrekking tot alcohol, zal zich op al die sectoren moeten richten.
De beschikbaarheid kan door verkoopvoorwaarden (waar wel, waar niet), leeftijdsgrenzen en accijnzen gereguleerd worden. De sociale cultuur zal vooral indirect beïnvloed moeten worden. Bijvoorbeeld door reguleren van reclame, van sluitingstijden en van evenementen. Aan beïnvloeding van de mentaliteit, kan een overheid weinig doen. Dit is vooral een zaak van mensen onder elkaar.
Alcoholproblemen komen niet als een bacterie met de wind aanwaaien. Ons gedrag, onze sociale cultuur en onze wetten, zijn een product van onszelf. Alcoholproblemen zijn dus mensenwerk.
dr.ir. D. Korf